vrijdag, maart 31, 2006

Oog in oog met Adolf Hitler, an eye opener

I. Een demonstratie op de trappen van een museum in Kiew als proloog van een revolutie

In Nederland is er niet veel aandacht aan besteed, maar voor de herleving van de parlementaire democratie in de Oekraïne was het bezoek van premier Jan-Peter Balkenende in april 2004 een belangrijke mijlpaal. Niet dat Balkenende het daar om te doen was. Integendeel, het groepje mensen dat zich buiten op de trappen van het Bohdan en Varvara Khanenko Kunstmuseum te Kiew verzameld had, was juist verontwaardigd dat binnen in het museum Balkenende met zijn Oekraïense collega Leonid Kuchma het glas hief op een deal waarbij een collectie tekeningen uit het museum naar Nederland zou verhuizen. Tegenover enkele Nederlandse journalisten doen ze hun beklag over de "uitverkoop van hun culturele erfenis". Zij betwisten dat de tekeningen die in mei 1941 uit Rotterdam naar Dresden waren overgebracht en als oorlogsbuit met de Sowjet-troepen in 1945 naar Kiew kwam, wel aan Nederland toebehoren. De betogers noemen deze overdracht van de tekeningen - die in de kluizen hebben gelegen tot ze, eenmaal weer teruggevonden, door de Nederlandse Staat teruggevorderd zijn - een cultureel barbaars, en een politiek ongehoord cynisch gebaar. Maar vooral verwijten ze Balkenende verregaande politieke naïviteit. Niet alleen betwijfelen ze de juridische basis van deze overdracht, ze beschouwen zijn bezoek als een laatste strohalm voor Kuchma die in de nadagen van zijn dictatoriale regime op even weinig binnenlandse als buitenlandse steun kan rekenen. Vierentachtig zeldzame schetsen, ooit verzameld door Franz Koenigs, vormen voor deze demonstranten de zilverlingen waarmee de Nederlandse premier de Oekraïne verraad. Dat de woede die Balkenende's bezoek opriep in heel sterke mate heeft bijgedragen aan de democratische beweging die een jaar later Kuchma zonder bloedvergieten afzet, mogen we dan alsnog maar op het conto van onze premier schrijven.

II. De allerlaatste stuiptrekkingen van een voorbije oorlog in ambtelijk en politiek Den Haag

Franz Koenigs (1881 - 1941), bankier van beroep, heeft in de eerste decennia van de vorige eeuw een prachtige collectie waardevolle tekeningen van heel beroemde klassieke meesters verzameld. Deze z.g. collectie-Koenigs werd in 1935 in bewaring gegeven aan het museum Boymans in Rotterdam, maar zal de oorlog niet ongeschonden overleven. Een deel heeft Boymans nooit verlaten, andere delen zijn inmiddels teruggevonden in Dresden, Kiew en Moskou. De hele collectie is dan wel getraceerd - en op die in Moskou na terug in Rotterdam - maar de vraag wie zich er nu eigenaar van mag noemen is nog steeds onbeslist. Want omdat Hitler persoonlijk zich in 1941 van de kern van de tekeningen meester had gemaakt, heeft de Nederlandse Staat er zich na de oorlog op juridisch uiterst wankele gronden over ontfermd, zonder zich ooit serieus de vraag te stellen of ze daartoe wel gemachtigd was. Pas na de ondertekening van een in 1998 in Washington gesloten overeenkomst omtrent de eerlijke teruggave van door de nazi's geroofde kunst dringt het besef langzaam door dat de benadeelde eigenaars rechtsherstel gegeven moet worden. Maar zelfs dan verandert er voorlopig maar weinig. Nederland ondertekent weliswaar het akkoord, maar is nog steeds niet bereid op een loyale manier aan die wel allerlaatste stuiptrekkingen van een lang voorbije oorlog een einde te maken. Niet alleen in 2004 in Kiew bij Kuchma, ook nog in 2005 met president Putin op bezoek in Den Haag schaamt premier Balkenende er zich niet voor de teruggave van de tekeningen in Moskou als drukmiddel bij de onderhandelingen in te zetten.

Toch is er geen sprake van ook van maar enig respect voor de naamgever van de collectie. Als betrof het een taboe tracht men de herinnering aan Koenigs het liefst te verzwijgen en uit te wissen. Een taboe overigens dat niet alleen de vertegenwoordigers van de achtereenvolgende Nederlandse kabinetten geldt, maar dat ook in de pers en andere media wordt gerespecteerd. Kennelijk vormt alleen al zijn Duitse naam een onoverbrugbare barrière voor een eerlijke beoordeling.

III. Lucette Ter Borg schetst het cliché van een opportunist & kameleon

Nomen is omen, tot op de dag van vandaag, voor de sinds 1922 aan het Haarlemse Florapark woonachtige, en in het oorlogsjaar 1939 tot Nederlander genaturaliseerde Duitser. Bij het trefwoord Koenigs in het Nederlands Biografisch Woordenboek komt hij wel heel gehavend te voorschijn. De journaliste Lucette Ter Borg schets met een grove pen een niet al te fijnzinnig portret. De erin verwerkte clichés zijn doorzichtig genoeg, maar zadelen de lezer toch op met een heel valse suggestie. Koenigs wordt plichtmatig gekarakteriseerd als de hoogstaande aristocraat die zich als bankier een twijfelachtige reputatie zou verwerven. Ter Borg hanteert het bekende cliché van de foute (Duitse) man die voor zijn gezin een zonnetje in huis is, maar erbuiten een deugniet. En, zonder het woord te noemen, roept ze heel subtiel het beeld op hoe hij als vanzelf wel tot collaboratie met de nazi's moest vervallen. Nergens enig bewijs daarvoor, maar de strekking van het stuk liegt er niet om. Deze "opportunist", "kameleon", wordt gekenmerkt door een "contrast tussen het privé- en het zakelijk leven", een "gespletenheid die Koenigs' persoon zo complex maakt."

Meest pertinent onjuiste opmerking is wel dat Koenigs ertoe neigde "de kwalijke aspecten van het Hitler-regime als toevallige uitspattingen te zien.

Deze toonzetting is bij nagenoeg allen terug te vinden die zich met Koenigs en zijn collectie hebben beziggehouden. Nog tot in 2004 als de journalist Harry van Wijnen dit beeld heel grof verder uitwerkt. Eigen schuld, dikke bult dus, dat de Nederlandse Staat zich van zijn collectie heeft meester gemaakt. Een verdiende straf voor een man die via zijn moeder Johanna Bunge, de toentertijd rijkste vrouw van Europa, mede nog door zijn huwelijk met Gräfin Anna von Kackreuth, over een enorme vermogen beschikt. Want die financiële onafhankelijkheid is misschien wel de grootste oorzaak van zijn slechte pers in de afgelopen decennia. Een man die rijk genoeg was om zich niet om de economische waarde van zijn collectie druk te maken - hij verkocht nooit enig werk! - roept weerstand op. Een weerstand die nog versterkt wordt doordat men kennelijk zo geïntimideerd is door iets zo ontoegankelijks als een tekeningencollectie dat men deze maar liever buiten beschouwing laat en daardoor geen idee heeft waarom alles eigenlijk draait. Dat de collectie immers mede de reden is waarom Koenigs al heel vroeg de unheimische sfeer in Duitsland ontvluchte en naar Nederland kwam. Waar hij zich, zeker na de machtsgreep van Hitler, actief bezighield met de zorg voor joodse vluchtelingen. Ook Ter Borg weet niet dat hij in de illegaliteit met Willy Brandt samenwerkte, dat de moedige, bij een aanslag op Hitler betrokken kritische theoloog Dietrich Bonhoeffer bij zijn familie onderdak vond, dat hij zelf als spion voor de Engelsen werkte. Ze begrijpt eigenlijk niet goed waarom hij in 1939 Nederlander is geworden en weet niet dat hij in de jaren dertig een tehuis voor joodse vluchtelingen stichtte. Al die legale en illegale activiteiten leidden er waarschijnlijk toe dat hij in 1941 door de nazi's is vermoord. Ze heeft hier en in latere artikelen dan wel veel aandacht voor de "Werdegang" van de collectie na de oorlog, maar het hoe en waarom van de vorming ervan in de jaren 20 en 30 ontgaat haar. Immers Koenigs koesterde met de collectie niet zozeer een privé bezit, maar trachtte met de collectie een belangrijk deel van het Duitse en Nederlandse culturele erfgoed af te schermen tegen de opkomende naziebarbarij. Een gevecht dat hij uiteindelijk verloor, en waarvan zijn erfgenamen tot vandaag de wrange vruchten moeten plukken. Omdat niet alleen Hitler en later de Sowjets, maar ook opeenvolgende vertegenwoordigers van de Nederlandse Staat tot vandaag aan toe de collectie hebben gegijzeld.

IV. Albert J. Elen verkijkt zich er ook op hoe je "de collectie bijeenhoudt".

Albert J. Elen is sinds lang de beheerder van enkele nu in het Rotterdamse Museum Boymans-van Beuningen bewaarde onderdelen van de Koenigscollectie. Steeds opnieuw verwoordt hij de aanspraak van de Nederlandse overheid op alle andere onderdelen van de collectie. In 1989 maakte hij de eerste claims wereldkundig en sindsdien is hij in zijn rol gegroeid. Vertrouwd als hij door zijn jarenlange omgang is met de collectie in Boymans heeft hij zich geestelijk van Koenigs’ erfenis meester gemaakt en waant zich langzamerhand de samensteller zelf. Elen poseert graag als de objectieve wetenschapper in wiens handen de tekeningen veilig beschermd zijn en geen gevaar lopen, maar zijn eigenlijke taak is met alle mogelijke middelen iedere aanspraak van de kinderen en kleinkinderen van Koenigs op de collectie te ondermijnen. En hij kwijt zich heel zelfverzekerd van deze taak. Zo stuurt hij soms voor de pers foto’s van zichzelf rond, al bladerend in de tekeningen, zoals je soms wel eens echte verzamelaars dat ziet doen. Elen is niet echt trouw aan Koenigs, hij goochelt met feiten en concepten, en argumenteert maar over een "bijeenhouden van de collectie", alsof dat een waarde op zichzelf is waarbij Koenigs' uitgangspunten er niet toe zouden doen. Maar de ware achtergrond van Koenigs als verzamelaar te achterhalen schijnt nu net niet in Elen's opdracht te liggen, erger de culturele achtergrond ervan moet kennelijk weggemoffeld worden. Zodat de collectie van Koenigs’ gedachtegoed gezuiverd wordt, niet omdat die niet deugd, maar juist omdat die de morele basis wegneemt waarop de aanspraken van Boymans en Elen berusten.

Elen zet Koenigs graag in de schaduw van een andere verzamelaar, Frits Lugt, en meet hem zijn statuur: "Anders dan Lugt, die een grote privé-bibliotheek en een documentatiecentrum tot zijn beschikking had en verscheidene kunsthistorici, bezat Koenigs alleen maar een paar handboeken." De toon is gezet, en zo worden alle belangrijke feiten uit Koenigs leven in de sfeer van de "connaisseur", lees: de mislukte variant ervan, gezet. Iets wat Koenigs duidelijk niet wilde zijn. De bankier Koenigs was in de verwarrende jaren 20 en 30 immers op het spoor gekomen van wel iets belangrijker dan de hele dag met een loep zijn bezit bekijken. Zijn blik was niet de vernauwende van Elen, maar een die de dingen in groter verband zag. Hij kwam, al verzamelend, op het spoor van een richting die hij in de loop der jaren steeds zelfverzekerder ging verkennen. Elen tracht Koenigs vooral te kleineren, iemand zonder eigen visie die op slimme adviseurs afgaat, en wat wil je, iemand met in zijn bibliotheek maar een handvol kunsthistorische boeken! De bijzondere levensloop van Koenigs als cultureel geëngageerd bankier, zijn relatie met vele Duits-Joodse collega's, intellectuelen en kunstenaars, zijn vertrek naar Nederland in de jaren twintig, zijn naturalisatie zijn voor Elen dode feiten. Eigenlijk ziet Elen hem vooral als een "nouveau riche". "Hij kreeg toegang tot belangrijke Europese verzamelingen, die hij soms wist te verwerven, of gedeeltelijk of "en bloc." "En bloc", je hoort er het dédain van de estheet Elen in die zichzelf zoiets nooit zou vergeven. Zijn opdracht lijkt vooral de Koenigs-collectie te ontideologisering en zo voor Nederland te behouden. Hij handelt precies in de conservatieve geest van die conservatoren die, zoals Nicos Hadjinicolaou dat noemt, "het maagdelijk veld" van de tekening als een abstracte en van zichzelf bezielde identiteit tegen al de "onzuivere" invloeden van buiten verdedigen.

Elen bestudeert al decennia de collectie, maar inhoudelijk weet hij er - op een beschamende uitzondering na als hij een lijdende man op een tekening vergelijkt met zijn moeizame pogingen de collectie weer helemaal bij elkaar te krijgen - absoluut geen raad mee. Net als Ter Borg ontgaat hem de werkelijke betekenis ervan. Dat resulteert in een cynische benadering waarin hij de tekeningen dan wel geen artistieke betekenis ontzegt, maar ze toch uitsluitend als financieel waardevolle papieren ziet. Want ondanks zijn verplicht aandoende reverenties aan de collectie-als-geheel, is de essentie van Koenigs verzamelen hem een gesloten boek. Is het werkelijk zijn opdracht de ogen hiervoor te sluiten, of ontgaat hem de essentie van Koenigs ambitie echt? Wat zouden zijn gedachten toch zijn over het eigen karakter ervan? , over de samenhang van de collectie? , hoe zouden ze het karakter van de verzamelaar Koenigs weerspiegelen? We horen er niets over.

Koenigs formuleert, zeker in de jaren 20 en 30, met het verzamelen van werk van Dürer, Grien, Sebald Beham, Hans Holbein, Adam Elsheimer en anderen een politiek statement. Of hij het nu intuïtief deed of niet, het werd hem al snel duidelijk dat de verzameling een heel politieke betekenis draagt. Na 1933 zonder meer, maar ook daarvoor al vormen zijn bladen van de Middeleeuwse en Renaissance kunstenaars uit Duitsland kunstenaars, en die van Rembrandt, mogelijk explosief materiaal. Hij beijvert zich om een bedreigde artistieke en culturele erfenis veilig te stellen tegen het geweld van de uiteenlopende nihilistische stromingen die er hun oog op hebben laten vallen.

Het grote aantal tekeningen van Rembrandt in de collectie kan dit verduidelijken. In de 19de eeuw wordt Rembrandt niet alleen in Nederland, maar ook in het Duitse culturele leven een essentieel icoon, hij belichaamt het genie van de Germaanse geest. In Koenigs jaren evenwel wordt het beeld op niet mis te verstane wijze bijgesteld: genuanceerd door de serieuze wetenschap, maar hardhandig door linkse en rechtse politiek-culturele stromingen. Ter linkerzijde wordt zijn werk soms als een burgerlijk gebeuren gezien, maar ter rechterzijde staat zijn positieve opstelling tegenover Joods-Amsterdam in kwade reuk. Het icoon van het zuiver Germaanse doen en denken komt onder verdenking "Judenfreundlich" te zijn geweest. Uit de discussie over de z.g. "entartete" kunst - die al in de jaren 20 hoog oplaait - komt Rembrandt niet ongeschonden te voorschijn. Koenigs heeft heel precies aangevoeld dat Rembrandt onder de roep van de "entartete" kunst dreigt te vallen. Daarnaast herkent hij een ander gevaar voor de Duitse klassieken in zijn verzameling: ze zouden als reclame voor de nazi-ideologie kunnen gaan functioneren. Daarom ook verzamelt hij ze, om ze uit de dreigende handen van de cultuurbarbaren te houden.

Het is Elen zonder reserve aan te rekenen dat hij in de loop der jaren blind en doof is gebleven voor deze achtergronden. Eerder nog dan de anderen die zich in de collectie verdiept en erover gepubliceerd hebben, zou hij toch de ware boze bedoelingen van Adolf Hitler persoonlijk met de collectie doorzien moeten hebben. Want toen Hitler in juni 1939 de "Sonderauftrag Linz" verordineerde, dat zijn persoonlijke Führermuseum in Linz moest voorbereiden, had hij het mede op Koenigs' collectie voorzien. Koenigs was terecht doodsbang van Hitler die het oog op hem gericht had, en dat, eenmaal in Hitler’s bezit, de tekeningen van de Duitse humanistische kunstenaars voor diens rassenwaan gebruikt zouden worden, en Rembrandt als "Judenfreund" aan de schandpaal zou worden gesteld. Koenigs was er goed van op de hoogte hoe Hitler joods artistiek bezit gewoonweg inpikte, roofde en voor eigen doeleinden gebruikte. De discussie over Rembrandt en zijn mogelijk “entartete” status - want in de joodse sfeer van religie en woonstede ontstaan - riep dan ook bij hem de vraag op of Rembrandt eigenlijk wel veilig zou zijn daar in Linz. Mogelijk zou men overwegen zijn tekeningen publiekelijk verbranden. Overleg met zijn joodse medebestuurders van de bank waar zijn verzameling als onderpand lag, moet ook hen duidelijk gemaakt hebben hoe zwak alles eigenlijk beschermd werd. Als de collectie in joodse handen zou blijven, zouden ze zeker na een invasie meteen door Hitler worden geconfisqueerd. Natuurlijk transport naar Amerika was achteraf de beste beslissing geweest, maar de bank kiest voor een andere optie die heel redelijk leek. Wie weet kon de inmiddels nogal Deutschfreundliche sfeer van Boymans de collectie voorlopig beschermen. Waarom niet de collectie daar voorlopig laten zitten met hulp van een niet-joodse investeerder die zou beloven de collectie daar bijeen te houden? Zo bracht Koenigs, door de oorlogsdreiging daartoe gedwongen, zijn collectie een maand voor de invasie in Nederland bij Boymans in veiligheid. Tijdelijk veilig gesteld zou ze misschien, althans voorlopig, uit handen blijven van wie hij het meeste vreesde. Dit was natuurlijk pas een eerste "firewall" tegen Linz, hij zal zich op volgende stappen beraad hebben. Elen noemt deze interventie, waarbij havenbaron Van Beuningen het geld bijeenbrengt om de collectie bijeen te houden, zelfs heel verfijnd "altruïstisch".

Maar die liefde van Van Beuningen bleek maar van korte duur toen ook hij, door Hitler's maatregelen verleidt, het prijsverschil van de tekeningen verzilverde en de kern van de collectie aan Posse aanbood. Dit alles laat Elen geheel onberoerd. Met de oogkleppen van de vakman op weet hij alles ideologisch heel zuiver te houden en daarmee irrelevant voor iedere waarheidsvinding. Want de estheet Elen is dan wel al jaar in jaar uit wel heel hardnekkig op zoek naar "the earlier provenances" van de tekeningen, naar "the collectors' mark" van de meest beroemde verzamelaars die Koenigs voorgingen, maar over de meest beroemde bezitter van de collectie, Adolf Hitler, zwijgt hij maar liever. Dat komt omdat de Nederlandse Staat zich vastgebeten heeft in het vermeende recht op bezit van de collectie. Elen is daarbij een belangrijk instrument, hij voert zijn bureaucratische opdracht piekfijn uit en weet heel succesrijk de publieke opinie te misleiden omtrent de morele en juridische status van de collectie. En omdat dat nodig blijkt wordt daarbij de karaktermoord op Koenigs door de vingers gezien.

Elen, de conservator die op een wel heel benarde manier over zijn collectie waakt, zo streng dat een dergelijke striktheid Van Beuningen in zijn contact met Hitler gesierd zou hebben, heeft Hitler allang uit zijn gedachten verbannen en is daarvoor in de plaats in verbeten strijd geraakt met de erfgenamen en kleinkinderen van Koenigs. Niet dat Elen ieder kritische receptie echt intellectueel uit de weg zou willen gaan, zo conservatief is niemand meer, maar zijn opdrachtgever eist van hem een collectie waarvan de geschiedenis zoveel mogelijk moet worden uitgewist. Zoveel mogelijk vasthouden aan het dogma van de autonomie van de kunst, aan een enkele, adequate interpretatie van het werk, onttrokken aan de alledaagsheid. En bij die taak lopen de erven Koenigs hem geweldig in de weg.

Hij vereenzelvigt zich zo helemaal met de aanspraken van de Nederlandse Staat dat deze tekeningen in hun status van de ultieme zuivere kunst, verschoond behoren te blijven van iedere sociale context. Een taak ook die hij bijna twee decennia weinig kritisch en bekritiseerd heeft weten op te brengen, totdat hij te veel in zijn succes is gaan geloven. Want als hij in 2004 in het kielzog van premier Balkenende - of liever Balkenende in zijn kielzog - naar Kiew afreist blijkt hij zijn kaarten overspeeld te hebben. Hun reis naar de Oekraïne om het daar na de oorlog verdwenen en kortelings opnieuw ontdekte gedeelte van de roofbuit uit Koenigs collectie mee naar huis terug te nemen wordt een rampzalige vertoning. In die lugubere sfeer van de laatste dagen van een tiran blijkt Elen plotseling sterallures te vertonen - we horen hem in interviews praten over hoe beschaafd de Oekraïner met het nog in de originele passe-partouts van Koenigs gevatte tekeningen om zijn gegaan, hij laat zich als de eigenlijke beheerder trots in volle aandacht voor het werk fotograferen. Over de demonstratie van tientallen mensen bij de plechtige overdracht aan Nederland laat hij zich liever niet uit.

Maar die demonstranten hebben Balkenende en Elen wel als draaikonten weten te ontmaskeren. Velen stonden daar met de engelse tekst uit een info te zwaaien waarin Elen stelt dat de overeenkomst tussen van Beuningen en Hitler illegaal was. En daarin herkenden zij een parallel met de nieuwe overeenkomst tussen Kuchma en Balkenende: "Hitler’s aanspraak illegaal, maar die van Nederland ook!" Wat zij niet konden weten was dat de Nederlandse Staat decennia lang over een legale overeenkomst tussen Hitler en Van Beuningen had gesproken, en het nu ineens heette dat de collectie niet was verkocht maar door de nazi's "uit het museum was verwijderd". Moest nog in 1989 in "Missing old master drawings" de op foto's vastgelegde correspondentie tussen Hitler’s "Sonderauftrag Linz" en Boymans dienen als bewijs van een normale zakelijke overeenkomst, heette het nu ineens dat de deal niet klopt: "This was illegal, both on the basis of national law and international treaties."

V. Het Washington-protocol wijst op de rechtvaardige weg

Enkele jaren na de oorlog heeft in Nederland onder de heel omineuze term "recuperatie" een, weliswaar in het klein en niet met dezelfde gruwelijke opzet, toch een soort spiegelbeeldige versie van de nazi's kunstroof plaats gehad. Door een zichzelf besloten, nooit ook maar een moment in de principes van haar machinaties gedwarsboomde ambtelijke en bureaucratische beweging, werden de "gerecupereerde" werken sans gene onderling verdeeld onder de musea, werkkamers van ministeries en consulaten en ambassades. Men kan begrip hebben voor de fouten die bij zo’n teruggave nu eenmaal gemaakt zullen worden. Maar wie "Betwist Bezit" leest, een heel mooi gedetailleerd overzicht van wat er zich toen afspeelde bij de herschikking van de roofkunst, ziet hoe met de teruggekeerde voorwerpen een voor onze begrippen nu onvoorstelbaar spel werd gespeeld. Het is waarlijk alsof degenen die door de nazi's beroofd zijn dat eigenlijk aan zich zelf te danken hebben, en blij mogen zijn met wat de bureaucraten hen nu aan kruimels toewerpen. "Betwist Bezit" toont een schokkend beeld: rechthebbenden zoals de familie Koenigs worden met een kluitje in het riet gestuurd, hen worden de meest grove financiële voorwaarden en regelingen voorgelegd. Uitspraken omtrent het recht van "het Nederlandse volk" om allerhande roofkunst te claimen, het lijkt werkelijk een herhalingsoefening van een paar jaar eerder bij de nazi's. De onderlinge ambtelijke stammenstrijd, de bureaucratische kronkels, een opmerkelijke minachting voor de oorspronkelijk eigenaars, het is allemaal tenenkrommend om te lezen.

Tegen deze achtergrond wordt duidelijk dat de demonstranten in Kiew precies de goede toon raakten waardoor hun visie in Nederland toch niet zonder weerklank bleef. Meer dan ooit werd duidelijk dat die decennialang volgehouden aanspraken weinig gefundeerd waren, want gebaseerd op de gedachte van een normale verkoop van Van Beuningen aan Hitler. Eindelijk leken de richtlijnen van het al in 1998 gesloten Washington-accoord, waardoor dit soort gedwongen verkoop juridisch illegaal gemaakt zijn, de politiek echt te beroeren. Die plotselinge haast van Elen en Balkenende om de staatsclaimen in Kiev te verzilveren ging zich heel snel tegen de Nederlandse aanspraken keren nu duidelijk werd dat een premier die zo graag praat over normen en waarden de morele en ideologische aspecten hier niet kon herkennen. Immers Nederlands instemming met "Washington" had de vanzelfsprekendheid van de claim een juridische basis ontnomen. En erger, Washington denkt vooral aan het corrigeren van foute beslissingen van de eerste jaren na de oorlog, en stuurt dus aan op een historische correctie. Maar in Nederland, en het is werkelijk schokkend om te zien, bepaalt een zelfde toon als in de eerste naoorlogse jaren nog steeds de formulering en de gedachtegangen. En is bij de uitvoering van Washington niet alleen sprake van een historische maar van een heel actuele correctie. De ambtelijke berichten en de privé-uitspraken uit de jaren 40 en 50 dragen de gewichtige toon van die dagen. Albert J. Elen stemt in 1989 in "Missing old master drawings from the Franz Koenigs collection" nog op een zelfde gelijkhebberigheid af. Maar de kleur van de overwinningsroes waarin Balkenende in 2004 met de tekeningen uit Kiew thuis komt is die van een hedendaags vulgair triomfalisme is. En dat wordt door Washington afgestraft. Premier Balkenende's deal met dictator Kuchma maakt immers duidelijk waarom het Washington-protocol in het leven is geroepen. De verplichting tot teruggave van oorlogsbuit zijn onze premier kennelijk nog steeds niet duidelijk. Actief zoeken naar roofkunst is immers niet bedoeld om die juist zoveel mogelijk in eigen hand vast te houden.

VI. De Restitutiecommissie en een toon van ergernis

Het Washington-accoord heeft in Nederland geleid tot het opzetten van een zogeheten Restitutiecommissie die zich over claims betreffende oorlogskunst buigt. Daar diende Christine Koenigs, kleindochter van Franz Koenigs, een beroep in om de collectie aan de familie terug te geven. De negatieve uitspraak op haar beroep is vooral een wirwar van losse juridische spitsvondigheden. De commissie heeft geen oog voor de ethisch-morele kant van Koenigs' beslissingen. Daardoor lijkt de karaktermoord definitief voltooid.

Net als Elen gaat de Restitutiecommissie met de haar ter beschikking staande informatie even liefdeloos als vol pretentie om en doet geen enkele moeite om de diepere achtergronden te belichten en zo de ware motivatie van Koenigs' handelen te begrijpen. In de wel heel bevooroordeelde formulering, die soms zelfs even meer sporen van blinde toorn dan van menselijk begrip draagt, spreekt ze zich afstandelijk negatief uit. Tegen de geest van het Washington-protocol wordt aan de bijzondere achtergrond van Koenigs bijna geheel voorbijgegaan, en, niet onverwacht, is de ideologische opzet helemaal aan het gezicht van de commissie onttrokken. De collectie is weer teruggebracht tot een verzameling papieren waar, naar men zegt, artistiek belangrijke tekeningen op staan. Althans de commissie heeft er geen greep op, en mist ieder oog voor de culturele en ethisch-morele opzet. Het idee dat Koenigs de collectie steeds meer tegen mogelijke stappen van het nazi-regime moest beschermen omdat hij die als een belangrijke culturele erfenis beschouwde is in dit denken zo absurd dat de gedachte eraan niet eens besproken is.

De formuleringen hier zijn die van Bartjens en Droogstoppel. Anders dan "Washington" wil, is de uitspraak vol gedetailleerde juridische scherpslijperij. Niet Koenigs geëngageerde betrokkenheid bij de joodse zaak, maar een suggestieve, niet onderbouwde uitspraak over details van de verkoop in die oorlogsdagen prevaleren. De ontheemding en verwarring van de hoofdrolspeler in die dagen blijft buiten beschouwing. "Washington" vraagt om visie en meedenken, om een uitspraak die de mentaliteit en de bedoeling van Koenigs zelf serieus neemt! Maar de ware "Werdegang" van Koenigs optreden wordt genegeerd. Hoe hij als mededirecteur van een bank waarop eerder de Pruisische koning, Bismarck en de Duitse keizers nu ook Hitler over een rekening beschikt, zich steeds bewuster van zijn morele plicht heeft gekweten. Koenigs heeft als privé-persoon actief partij gekozen voor zijn joodse vrienden, en zoveel als mogelijk is de naziewetten genegeerd of tegengewerkt. De commissie legt een door de weduwe Koenigs in 1945 op het einde van haar leven ondertekend formulier neer als het ultieme bewijs dat Koenigs werkelijk vrijwillig afstand van zijn collectie heeft gedaan. Een belastingaangifte van een in Duitsland geboren vrouw, gedaan in 1945, onmiddellijk na de oorlog, waarin intimidatie van wat ook maar Duits was min of meer de dagelijkse praktijk was geworden. Een weduwe die deze druk niet aankon, en anders wel uit geestelijke verwarring heeft ondertekend.

Vijf jaar eerder, in april 1940, stond Koenigs zelf ook bloot aan een geweldige druk bij het afstand doen van zijn collectie. Wat of Koenigs ook bezield heeft zo gemakkelijk zijn collectie af te staan - en dat zien we dadelijk -, de conclusie dat zijn "bezitsverlies" los staat van het nazi-regime omdat de reële en acute dreiging van een Duitse invasie geen argument ten gunste van K. op kan leveren, is wereldvreemd en lachwekkend. De eerste de beste schooljongen weet zelfs vandaag de dag nog dat juist die oorlogsdreiging zo ongeveer ieders optreden in die spannende tijd bepaalde. Zeker geldt dat voor een bankier uit Nederland met een bank in Berlijn.

Dieptepunt hier is wel de formulering dat Koenigs is "blijven handelen, ook met Duisters/nazi's." Wie nu nog Duitsers en nazi's in een ademtocht gelijkstelt diskwalificeert zich zelf. Een juridische onnauwkeurigheid die alleen voort kan komen aan de verblindheid van de commissie. Was de term "Duitsers/nazi" in een proces onmiddellijk na de oorlog al ongenuanceerd, een juridische uitspraak die vandaag de dag deze term bevat ontbeert daardoor ieder gezag. Koenigs wist dat onderscheid maar al te goed. En sterker, voor hem was er ook nog eens het onderscheid van dat van "Duitsers" en "Duitsers". Ook te midden van zijn medewerkers en collega's moest hij weten wie hij vertrouwen kon en niet. En dat dat verschil samenviel met degenen die zich al dan niet antisemitisch opstelden had hij ook pas gaandeweg leren begrijpen. In zijn familie en omgeving kende men het verschil tussen Duitsers en Joden niet. Als hij dan toch een schrijven van een met de nazi's sympathiserende neef ontvangt, reageert hij dan ook voorzichtig, probeert de ander op z'n minst zachter in zijn haatdragendheid te maken. En steeds zal hij zich, weinig voorzichtig, tegen het nazi-regime keren, zoals nog enkele weken voor zijn dood als hij in een brief naar Zwitserland schrijft dat hij hoopt dat het land niet bezet zal worden, en dat Nederland spoedig bevrijd moge worden.

Maar de commissie lijkt vooral te suggereren dat Koenigs aan de foute kant stond. Zestig jaar na de oorlog, met een stroom aan bewijzen die het tegendeel tonen, wordt een duidelijke tegenstander - een verzetsstrijder tegen het nazi-regime - als een halfbakken Nederlander neergezet en gediskwalificeerd. Met natuurlijk, het altijd weer opklinkende verwijt dat deze aristocraat de "eigen financiële belangen en zijn belangen als kunstverzamelaar" een overheersende rol laat spelen. Zonder ook weer enig begrip voor de inhoud van de collectie zelf die hem heel wat dierbaarder was als kunstwerk en cultureel erfgoed dan als oudedagsvoorziening. En steeds die nadruk op "bezitsverlies", de collectie steeds opnieuw in termen van geld beschouwd: "Een bezitsverlies derhalve dat uitsluitend een economisch/zakelijke oorzaak had." De ene na de andere aantoonbaar valse speculatie die tot objectieve waarheid wordt uitgeroepen. En met de uitspraak van Droogknopper en Bartjens van "hoe de verkoopprijzen met de uitstaande schuld zijn verrekend", wordt Koenigs karaktermoord bezegeld.

Tegenover Koenigs, die met vaak voor zijn eigen leven gevaarlijke en riskante beslissingen nam, een met stoer aristocratische waardigheid bezielde man die de barbaarsheid van de nazi's bevocht, praat de commissie over verkoopprijzen en uitstaande schulden. De kennelijk door jaloezie ingegeven kleinburgerlijke vooroordelen tegenover een nieuwe Nederlander met een foute naam geven de doorslag.

VII. Harry van Wijnen's karikatuur van een kunstverzamelende dandy

Harry van Wijnen's kennelijke ongevoeligheid voor Koenigs vreselijke dilemma's is deze bekende journalist onwaardig. Hij suggereert dat de collectie aanvankelijk niet dankzij Koenigs, maar dankzij dr. Hannema, de Deutschfreundliche directeur van het museum Boymans "voor Nederland behouden" is gebleven. En zelfs als dan de voor Duitse chantage gevoelige havenbaron van Beuningen als bemiddelaar de kern van de collectie aan Hitler overdraagt, doet van Wijnen of de collectie eigenlijk toch is behouden. Alsof de teruggave van de na de oorlog opgedoken delen al in de berekeningen van Hannema en van Beuningen zijn gecalculeerd. Zo gefascineerd als hij is door de financiële kanten, zo weinig oog heeft hij voor de ware artistieke betekenis van dit cultureel erfgoed. Koenigs laatste poging de collectie in Boymans te bewaren en zo uit handen van Hitler te houden, ontgaat hem, net als de hopeloze positie van de andere hoofdrolspelers in de onderhandelingen met Hitler. En je krijgt zelfs het gevoel dat de verantwoordelijkheid dat de collectie binnen een jaar uit het bezit van de joodse bank in de handen van Hitler wordt gespeeld, eigenlijk bij Koenigs ligt.

Van Wijnen maakt een karikatuur van Koenigs bij die ongetwijfeld belangrijkste beslissing in zijn leven. Hij schets hem, die ooit fantastische collectioneur, plotseling als een uitgebluste bankier daar bij onderhandelingen met Boymans. Iets van een denigrerende toon over zo'n typisch kunstverzamelende dandy die nu zijn levenswerk door eigen domheid uit handen ziet genomen.

Dat vertekende beeld staat wel heel ver af van waar Koenigs echt mee bezig was: namelijk voorzover het in zijn macht lag de humanitaire Duitse waarden die steeds meer in het gedrang kwamen, te beschermen. Juist dus toen de schaduw van Hitler allang over Nederland hing had hij nog steeds hoop en meende dat zijn collectie in een museale omgeving voorlopig nog het best tegen de nazi's beschermd zou zijn. Want wat Van Wijnen niet kan begrijpen is dat wat door Hitler inmiddels in gang was gezet, de stichting van zijn supermuseum, een groot gevaar vormde. Want misschien meer nog dan in zijn Berlijnse megalomane bouwactiviteiten wilde Hitler met het bij zijn geboorteplaats Linz op te richten centrum voor kunst zijn diepste dromen waar maken. Hij droomde ervan als gepensioneerd Führer daar te tronen en in de van joodse en andere foute buitenlandse smetten gezuiverd zalen zijn eigen roem in die van de Duitse en arische kunstgeschiedenis te kunnen reflecteren. Daarvoor had hij die Koenigs-collectie met die zeldzame bladen van echte Germaanse kunstenaars heel erg nodig. Hij hield zich er dan ook intensief persoonlijk mee bezig, iets wat Koenigs allang al besefte. Dat alleen verklaart zijn houding bij de verkoop van de collectie. Over de in Polen geroofde joodse kunst kon Hitler als eerste vrij beschikken, zonder enige juridische belemmering kwam die -joods of niet - voor de nazi-top beschikbaar. De pikorde lag officieel vast, wat Hitler liet liggen werd aan Goering persoonlijk of aan Rosenberg namens het Derde Rijk toegespeeld. Koenigs hoopte, bij de naderende bezetting van Nederland, deze gevreesde gang van zaken te kunnen vertragen.

Tijd winnen, een bankier weet daarmee wel raad. Dat Hitler zich al meteen in Rotterdam zou melden, die haast is voor ons zelfs nu nog niet te begrijpen, maar Koenigs had dat al te duidelijk voorzien. Rotterdam ligt dan ook nog maar net in puin of de nazi's snuiven hier al rond in musea en kunsthandels. Het gelijk van Koenigs was van een gruwelijk karakter.

Net als Elen begrijpt ook Van Wijnen niets van de situatie, en worden ze daarbij misleidt door de figuur van dr.Posse, Hitler’s artistieke rechterhand. Het lijkt alsof ze alsnog pogen deze Posse goed te praten. Elen wijst vol bewondering op diens speciale - en gespecialiseerde! - medewerkers en kijkt jaloers naar de ruime financiële middelen die Hitler hem had toegewezen. Van alles stond hem ter beschikking. "Hij had inkoopagenten in dienst en hij beschikte over speciale rekeningen om zijn aankopen te financieren." hoor je Elen jaloers melden. Van Wijnen schrijft al even naïef dat "Posse in de internationale kunstwereld door (gaat) voor een onkreukbare kunsthistoricus, bij sommigen zelfs voor het "fatsoenlijke gezicht" van het Derde rijk." Wat van Wijnen hier zegt is verbijsterend. Zo'n opmerking kon men ook horen tijdens het proces in 1961 tegen Eichmann: zo'n correcte man kon toch niet dat monster zijn waarvoor men hem aanzag?

Want vanaf zijn eerste optreden had "het fatsoenlijke gezicht" dat zich vrijwillig geheel en al kon vinden in de nazierichtlijnen aangaande veroverd bezit, zich fanatiek opgesteld. Misschien bleef hij in Rotterdam op het oog beschaafd - maar kan dat met de binnenstad zojuist platgebombardeerd? - een jaar eerder, in Polen, kende Posse niet zoveel mededogen. Hitler’s artistieke rechterhand had zijn eerste ervaring opgedaan in Wenen bij de inbeslagname van geroofde joodse kunst. In Polen kon hij zich echt uitleven en ging hij als een roofdier te keer. Een gevaarlijke vergelijking, maar toch: zoals Eichmann zijn joodse lijsten op orde had en zo voor hun transport naar Auschwitz zorgde, zo had Posse zijn lijsten met kunst en cultuurwerken op orde die hij voor het Hitlermuseum in Linz wilde hebben. En dat betekende eenvoudig: goed- of kwaadschiks. Als hij na de inval Polen de steden Warschau en Krakau afstroopt, spreekt hij in zijn correspondentie over hoeveel hij al, zoals hij het zelf noemt, als "Beute" richting Linz had gebracht. Voorlopig opgeslagen in Dresden, de plek waar later ook de Koenigscollectie aan toe gevoegd zal worden.

Hoewel hij in 1940 behalve Rotterdam ook nog onder meer Parijs aan zijn hoofd heeft, is Rotterdam toch echt een hoofdprijs. Hij gunt zich even wat rust nu hij de buit uit Polen heeft afgehandeld: vijfhondereenentwintig eerste-keus kunstwerken worden in Hitler’s "Führer-katalog" bijgeschreven. Dat hij nu, anders dan in Polen waar hij geen enkele beperking kende, bij een "broedervolk" voor het oog moet onderhandelen, deert hem eigenlijk niet. Posse heeft met Rotterdam wat meer geduld dan met Warschau of Krakau. Maar joods bezit of niet, binnen een jaar heeft hij zijn Rotterdamse buit binnen. Hij moet er wel de portemonnee voor openen, maar koopt het uiteindelijk toch voor een appel en een ei. Van Wijnen ziet dat als resultaat van weliswaar harde, maar toch beschaafde gesprekken. Wat een naïveteit! Dat Van Beuningen zich aan de onderhandelingen onttrekt en zijn schoonzoon het vuile werk laat doen, vindt Van Wijnen eigenlijk maar kinderachtig. Dat deze toch heel sluwe man zich zoveel mogelijk aan Posse's gezelschap onttrekt is hem een raadsel. Geen idee dat de al in Polen volgevreten wolf Posse nu het in Rotterdam verschalkte lam even wat tijd gunt.

Zo wordt Koenigs mislukte opzet om de kern van zijn collectie uit handen van Hitler te houden na zo lange tijd nog steeds niet doorzien. Maar ondertussen zagen Hitler en zijn "Sonderbeauftragter für Linz", Dr. Hans Posse, hoe zijn privé collectie contouren krijgt. Want als dan in Rotterdam de onderhandelingen wat uitlopen, kan hij ondertussen Parijs leegroven. Van Wijnen en Elen doen er verslag van alsof het over redelijk normale onderhandelingen gaat, waar nu eens de ene partij dan weer de ander partij zijn stempel op drukt. Zelfs als hij de onervaren schoonzoon van Van Beuningen bij die schertsonderhandeling met Hitler’s persoonlijke artistieke rechterhand in de archieven terugvindt, ontwaakt hij niet uit zijn droom.

Zowel Elen als van Wijnen, en het is al even onbegrijpelijk, laten een notoire nazi-sympathiesant als de toenmalige museumdirecteur van Boymans, Dr. Hannema, opdraven als hun betrouwbare getuige tegen Koenigs. Wat van Wijnen in 2004 nog steeds niet begrijpt, wist Koenigs allang in april 1940. Dat Posse zijn oog gericht had op zijn collectie en die, sowieso, zou binnenhalen. Al in april 1940 beseft Koenigs dat er uiteindelijk geen uitweg zal zijn en daarop stemt hij dus ook zijn houding af. Iedereen verwacht de invasie, maar Van Wijnen verbaast zich over een schijnbaar passieve Koenigs. In maart 1940 is Koenigs nog eigenaar, maar op 2 april 1940 niet meer: "met de instemming van de op vier na grootste aandeelhouder F.Koenigs, die daarmee het lot van zijn eigen collectie bezegelde!" Let op dat uitroep teken. Van Wijnen is het een raadsel waarom Koenigs zonder slag of stoot met de verkoop van zijn verzameling instemt. Een "passiviteit" die hem zo vreemd voorkomt, dat hij die dan maar ophangt aan werkelijk absurde en nergens op gebaseerde roddels, veronderstellingen en valse aantijgingen. Koenigs treedt op als iemand die door de snelle opeenvolging van verontrustende gebeurtenissen overvallen is, zijn tegenwoordigheid van geest kwijt is, iemand met een schijnbaar gebroken strijdlust. Van Wijnen denkt dat dit op "een ondermijning van zenuwgestel" wijst, dat Koenigs "murw" is gemaakt door financiële problemen. Maar hij gaat voorbij aan Koenigs uitgewerkte tactiek om aldus zijn joodse zaken- en persoonlijke vrienden uit de wind te houden en de collectie voorlopig buiten het zicht van de rovers te brengen. Een slimme, curieuze beschermingsconstructie zoals het bancaire leven zovele kent. Natuurlijk hoopte hij er toen nog op dat de Duitsers Nederland met rust zouden laten, en zelfs indien niet, mocht hij toch nog hopen op een andere afloop van de oorlog (die echt al in 1939 begonnen was, niet in mei 1940) dan wat we nu achteraf weten. Maar die ermee samenhangende totale barbaarsheid kende hij beter dan menigeen. In ieder geval werd hij niet bewogen door het geld zoals Elen en Van Wijnen dat zo graag zien, maar door humanitaire en geestelijk culturele inzichten. Hij moet hebben overwogen dat, liever dan onder beheer van een joodse bank, waar de nazi's vrij spel zouden hebben, juist het Deutschfreundliche museum Boymans alsnog de beste voorlopige bescherming kon bieden.

We weten nu dat dat anders gelopen is.

VIII. Boymans' Sjarel Ex' schandelijke aantijgingen

Het Museum Boymans-van Beuningen zelf behandelt de materie even lamlendig als dom. Kennelijk groeit de twijfel over de rechtmatigheid van het Koenigsbezit - en andere roofkunst - met de dag. In een maskerade die van het groteske tot het werkelijk oncontroleerbare loopt, wisselt men telkens van strategie. Grotesk is het dat men de tot nu toe nooit onder zijn naam getoonde Rembrandt tekeningen uit de collectie plotseling in dit Rembrandt jaar als "Koenigs/Van Beuningen" aanduidt. Veel ernstiger is het dat directeur Sjarel Ex her en der suggesties omtrent mogelijk aankopen uit joods bezit door Koenigs verspreidt, maar, als hij erop wordt aangesproken, die onbewezen laat. Typisch zo'n schuldbewuste strategie om de uiterst bedenkelijke keuzes in de oorlog van museum Boymans zelf te maskeren.

Zo woekert dit volkomen vertekend clichébeeld nog steeds maar voort. De man die dankzij zijn bredere humanitaire blik op eigen houtje een belangrijke culturele erfenis tegen de opkomende catastrofe probeerde te beschermen, wordt als toenmalige boodschapper van die dreiging, nu nog steeds als medeverdachte van de naziegruwelen zwart gemaakt. Koenigs had heel goed in de gaten dat "kunstwerken de schaduwen zijn die komende gebeurtenissen vooruitwerpen" (Harry Mulisch). De schaduw van Hitler kende Koenigs maar al te goed, en even intuïtief als bewust heeft hij daarop gereageerd.

Het bekladden van Koenigs reputatie is in de loop der jaren op een karaktermoord uitgelopen. Hij wordt, zonder bewijzen ergens in de schaduw van bezettende Duitsers gedrukt, als iemand die toch eigenlijk te gevoelig voor nazie-invloeden is geweest. Terwijl hij toch tot de culturele reuzen hoorden die juist eerder dan anderen het naziegevaar zagen en zich ertegen hebben gewapend. In zekere zin is Koenigs in zijn houding vergelijkbaar met Thomas Mann. Mann, geen man van de barricaden, maar één die in zijn soms wereldvreemde conservatisme de waarden van het oude Europa koesterde en deze toch zo ongeveer als onverwoestbaar beschouwde. Totdat hij door zijn eigen omgeving opgeschrikt wordt en vooral zijn dochter Erika hem de ogen opent voor de realiteit. Koenigs heeft anders gereageerd als Mann, maar ook hij, mocht hij misschien geneigd zijn de omstandigheden minder fataal te beschouwen als wij nu weten dat die was, werd toch telkens wakker geroepen door zijn politiek bewuste omgeving. Vanaf een interventie van een neef die hem uitdaagt over zijn opvattingen over joden, tot aan zijn engagement met een van zijn drie zonen die in de Spaanse burgeroorlog tegen Franco en het fascisme vechtend om het leven zal komen. Zijn hele omgeving was antinazistisch en actief in het verzet betrokken. Bij zijn schoonzusje thuis zat de nu wereldvermaarde kritische theoloog Bonhoeffer, die bij een aanslag op Hitler was betrokken, als onderduiker.

Dat zijn kleindochter, en zij niet alleen, dan ook zijn eigen dood als een aanslag van de nazi's op zijn leven beschouwen, is heel aannemelijk.

IX. De karaktermoord van vertegenwoordigers van de Nederlandse Staat 1945 -2006

Dat het bovenstaande dan ook niet een bij vlagen vertekend beeld is, maar eerder het gevolg van een centraal geregisseerd aandoende campagne blijkt uit de systematische aanpak door de politieke vertegenwoordigers van de Nederlandse Staat. Daarbij stellen het onbegrip en de onwetendheid en de vooringenomenheid van de journalisten met reputatie en de Restitutiecommissie als een ad-hoc gerechtelijk orgaan, hoe onverkwikkelijk ook, nog niets voor. Want de fnuikende, verpestende sfeer van deze opinies kunnen gemakkelijk genoeg weerlegd worden. Onzorgvuldige tekstredactie van journalisten en rechters zijn, zoals uit het voorafgaande blijkt, falsificeerbaar. Maar de uitspraken en de daden van de vertegenwoordigers van de Nederlandse Staat die decennia lang een beeld hebben opgeroepen als zou Koenigs zijn collectie terecht verspeeld hebben, zijn veel moeilijker traceerbaar en naar hun schadelijke effecten in te schatten. Het begint met het gesjoemel met de handtekening van de arme weduwe Koenigs, vervolgens zijn het in de verwarring van de naoorlogse jaren de Koenigs-kinderen die geprest worden maar af te zien van verdere claims op de collectie. Uit geestelijk lijfsbehoud, al was het alleen maar om de mogelijke nare consequenties vanwege zo'n weinig geliefde Duitse naam, maar ook om maatschappelijk niet buiten de boot te vallen. Zoon Will heeft zich altijd volkomen coöperatief opgesteld, kon daarom weer in het artistieke leven mee doen en werd met het voorzitterschap van de Vereniging Rembrandt beloond. Zo geïntimideerd en gechanteerd is hij dat hij zelfs de latere claim van zijn nichtje Christine bij de Restitutiecommissie tegenwerkt. Zijn houding is niet anders dan een gevolg van het lamentabele klimaat van chantage - een ander woord is eigenlijk niet terecht - dat achtereenvolgende ambtenaren, staatssecretarissen, ministers hebben gecreëerd. Dit tot op de dag van vandaag actieve interventie beleid van achtereenvolgende kabinetten is nog steeds zichtbaar in de openlijke en ongegeneerde stemmingmakerij van staatssecretarissen en ministers, tot en met de genante reis van Jan-Peter Balkenende naar de Oekraïne.

Want hoewel pas na een krantenartikel in de Volkskrant in 1997 er een enigszins traceerbaar beeld is ontstaan van hoe de vertegenwoordigers van de Nederlandse staat met de oorlogskunst van de staat omgaan, zal er aan die houding zelf weinig veranderen. Het is een eenvoudig voortzetten van de geschiedenis die eindjaren 40, begin jaren 50 is ingezet. Beschamende taferelen over hoe ambtenaren de oorlogskunst behandelen. "Betwist Bezit", over de eerste jaren na de oorlog, leest soms als een nieuw gepubliceerde roman van Kafka, of, misschien erger nog, als echo van de gesprekken en briefwisselingen van Posse met Hitler en de musea. Maar aan die zo mooi uitgelichte mentaliteit is vandaag de dag eigenlijk niets veranderd. Onlangs zijn er nog enige nieuwe staaltjes van gepubliceerd. Waar premier Wim Kok ooit sprak over een "formalistisch, bureaucratisch en kil" optreden, kun je veel van die uitspraken toch alleen maar als proletarisch en cynisch duiden. Voorzitter Ekkart van de Restitutiecommissie vertelt hoe de brieven van Koenigs-erfgenamen en andere verontruste burgers die bij de verschillende ministeries binnenkwamen, naar elkaar werden door gestuurd, "- en dan liep de zaak dood.". Nog in 1997 is de verantwoordelijke staatssecretaris Aad Nuis echt van de wereld. Hij wil best enige concessies doen, bijvoorbeeld stikkers bij de kunstwerken plakken, of desnoods een catalogus, en/of een schilderij, of liever uiteindelijk alleen maar een kast aan mogelijk beschadigden aanbieden. Want, zo had topambtenaar Jan Riezenkamp , jarenlang verantwoordelijk voor dit brieven-doorstuur-beleid, Nuis ingefluisterd: afstand houden, "feestcommissie zoekt feest." Een idioot en vernederend beleid, dat helemaal doorslaat als dezelfde ambtenaren die de rechthebbenden moeten weren tegelijk worden ingezet om nog onvindbare roofkunst voor de Nederlandse staat op te sporen. Dan heet het plotseling, heel oorlogszuchtig in weinig ambtelijke termen: "Zodra we een aanwijzing krijgen (...) gaan we erop af."

X. Een verzetsdaad van de hoogste orde

Koenigs heeft in zijn levenswandel, in zijn collectioneren en in de verkoop aan Boymans het uiterste betracht om de nazi's tegen te werken. In zijn poging de humanitaire Duitse kunstenaars en het mede door de joodse sfeer gekleurde werk van Rembrandt uit de handen van Hitler te houden heeft hij een verzetsdaad van de hoogste orde verricht. Immers weinigen zullen in hun verzet Adolf Hitler zelf als de eerste tegenstander gehad hebben. Het Washington-protocol verplicht de staten erop toe te zien dat gedupeerden ruimhartig behandeld worden in hun claims waar het de roofkunst betreft. Het wordt tijd dat de bijzondere rol van Franz Wilhelm Koenigs eindelijk erkend wordt.

Paul Groot, februari 2006





noten:

III

Lucette Ter Borg, Koenigs, Franz Wihelm (1881-1941), Biografisch Woordenboek van Nederland 4, den Haag, 1994.

Catalogus “Kunst im 3. Reich. Dokumente der Unterwerfung”. Tentoonstelling Frankfurter Kunstverein 1975, bladz 35.

IV

Albert J. Elen, Missing old master drawings from the Franz Koenigs collection. Claimed by the State of the Netherlands. SDU Publishers, Office for Fine Arts, The Hague, 1998.

Eelke Muller en Helen Schretlen, Betwist Bezit, De stichting Nederlands Kunstbezit, en de teruggave van roofkunst na 1945, Waanders uitgevers, Zwolle, 2002

Wie "Betwist Bezit" opslaat komt Koenigs drie keer tegen: eerst betreffende een weigering om aan Het Mauritshuis twee werken af te staan, "omdat museum Boymans-van Beuningen, vanwege de banden met de familie Koenigs, die collectie kreeg toegewezen."(66), De teruggekomen kunstwerken werden in een zelfde sfeer als waarin de nazi's ze binnen hadden gehaald, nu teruggekeerd, onderling verdeeld. Boymans, toch helemaal fout in de oorlog, het maakt niets uit, krijgt de claim toegewezen, augustus 1947

V

Washington-protocol: [significant way of enabling the reconstitution of the place of Jewish culture in Europe itself. ] (4) In establishing that a work of art had been confiscated by the Nazis and not subsequently restituted, consideration should be given to unavoidable gaps or ambiguities in the provenance in light of the passage of time and the circumstances of the Holocaust era. (7) Pre-War owners and their heirs should be encouraged to come forward and make known their claims to art that was confiscated by the Nazis and not subsequently restituted.

VI

Advies inzake het verzoek van Christine Koenigs tot teruggave van de Koenigscollectie, Restitutiecommisie, vastgesteld in de vergadering van 3 november 2003, punten 15,17,19,20,21

IV

Harry van Wijnen, Grootvorst aan de Maas, D.G. van Beuningen, 1877-1955, uitgeverij Balans, 2004

VIII

Harry Mulisch, Zaak 40-61, De Bezige Bij, 1962, bladz. 105

IX

Lucette Ter Borg & Hella Rottenberg, "Musea bereiden zich voor op teruggave.", Vrij Nederland, 28 januari 2006, 26-30.

Lucette Ter Borg & Hella Rottenberg, "Een dramatische ommezwaai na jaren strijd", Vrij Nederland, 28 januari 2006, 31 – 37

Inhoud

Oog in oog met Adolf Hitler, an eye opener

.I Een demonstratie op de trappen van een museum in Kiew als proloog van een revolutie 1

.II De allerlaatste stuiptrekkingen van een voorbije oorlog in ambtelijk en politiek Den Haag 1

.III Lucette Ter Borg schetst het cliché van een opportunist & kameleon 2

.IV Albert J. Elen verkijkt zich er ook op hoe je "de collectie bijeenhoudt". 3

.V Het Washington-protocol wijst op de rechtvaardige weg 6

.VI De Restitutiecommissie en een toon van ergernis 7

.VII Harry van Wijnen's karikatuur van een kunstverzamelende dandy 9

.VIII Boymans' Sjarel Ex' schandelijke aantijgingen 11

.IX De karaktermoord van vertegenwoordigers van de Nederlandse Staat 1945 -2006 12

.X Een verzetsdaad van de hoogste orde 13





Geen opmerkingen: